Een individuele moot van het totale brugdek met een lengte van ca. 15 tot 30 m, wordt op een voorbouwlocatie achter het landhoofd gestort. Wanneer het beton uithardt, worden het nieuwe gedeelte en de reeds uitgeharde gedeelte (moten) nagespannen met spankabels. Vervolgens wordt het gehele brugdek met 1 mootlengte naar voren geschoven richting de pijlers, door grote hydraulisch cilinders op tijdelijke glijlagers (met teflon beklede platen). Die tijdelijke glijlagers worden ook op elke pijler aangebracht. Om de uitkraging tijdens het lanceren van het brugdek te verminderen, is een lanceerneus van staal aan het voorste brugdeel (moot) bevestigd, zodat het brugdek al kan worden ondersteund door de pijler.